Maakt de crisis ons beter of slechter?

Maakt de crisis ons beter of slechter?

Afgelopen week zag ik Contagion. In deze film uit 2011 wordt de wereld geteisterd door een dodelijke epidemie. Een angstwekkende uitvergroting van wat er nu gebeurt. De filmpandemie leidt vooral tot asociaal gedrag. Van plundering tot het profiteren van andermans leed.

Na de film las ik dat mensen op dit moment knuffelberen in hun vensterbank zetten. Zodat kleuters op ‘berenjacht’ kunnen in hun buurt en zo een beetje afleiding hebben.

Gek contrast. Het roept de vraag op: welk beeld is representatief? De film of het nieuws over de berenjacht? Worden we van crises vooral slechtere of vooral betere mensen?

Vanaf de jaren 1950 doen sociale wetenschappers onderzoek naar de gedragseffecten van rampen. Een belangrijke bevinding is dat ze leiden tot allerlei nieuw en ander gedrag. En dat gedrag is in hoge mate prosociaal. Mensen zijn sterk geneigd om elkaar te helpen in nood. Gelukkig maar.

De manier waarop dit werkt, is echter anders dan je zou denken. Ons gedrag, ook tijdens rampen, wordt aangedreven door meerdere factoren. We moeten iets kunnen, we moeten iets willen en de omgeving moet ons in de gelegenheid stellen om bepaald gedrag te vertonen.

Interessant is dat bij rampen de motivatie om te helpen bij veel mensen aanwezig is, maar vaak niet leidt tot gedrag. We willen wel helpen, maar we doen het niet. Bijvoorbeeld omdat we niet de juiste vaardigheden hebben. Maar ook, heel praktisch, omdat we niet in de buurt zijn van mensen die hulp nodig hebben.

Met name die laatste factor blijkt van belang. Onderzoekers op het gebied van natuurrampen stelden vast dat fysieke afstand een belangrijke voorspeller is van prosociaal gedrag. Als we meer in de buurt leven van de slachtoffers, dan zorgt dat ervoor dat we ons meer met hen verwant voelen en het – logisch – ook eenvoudiger is om hulp te bieden.

Maar de ene crisis is de andere niet. Een pandemie is geen ‘gewone’ ramp. Het gevaar is in dit geval niet de natuur zoals bij een overstroming, of een terroristische groep zoals bij 9/11. Het gevaar is de ander. Hij of zij is degene die jou ziek kan maken.

Volgens New York Times-columnist David Brooks is er ruim historisch bewijs dat grote epidemieën juist leiden tot minder compassie. Hij wijst onder meer op de gebrekkige onderlinge hulp tijdens de Spaanse griep, de epidemie die in 1918 en 1919 tientallen miljoenen slachtoffers maakte. Zo konden artsen geen vrijwilligers vinden om te helpen bij de verzorging van zieken, omdat iedereen bang was besmet te raken. Tijdens epidemieën, zegt Brooks, zijn het alleen de artsen en verplegers die moed en compassie tonen.

Mijn conclusie: het is te vroeg om conclusies te trekken. Vooralsnog ben ik blij met alle voorbeelden van onderlinge hulp en compassie. Van de duizenden vrijwilligers die zich melden om zieken, ouderen en scholieren te helpen – tot aan de berenjacht.

En nog mooier is het om zelf af en toe iemand te kunnen helpen. Ook een belangrijke bevinding uit onderzoek naar menselijk gedrag bij rampen: het helpen van anderen leidt vrijwel altijd tot een verhoogd welbevinden bij onszelf. En dat helpt ons dan weer om moeilijke tijden door te komen.

Ben Tiggelaar
(verschenen als column in NRC)

Delen

Bekijk alle columns >